“We hebben onderling veel contact met elkaar… ook naast de baan, haha! Bij ons lopen eigenlijk alleen maar normale mensen rond, van de zoon van een veehouder tot de directeur, die niet meer zonodig het mannetje in de stropdas hoeft te spelen. Een seizoen rijden kost een mille of zeven, als je eventuele schades niet meerekent, dus dat valt voor veel mensen goed te behappen. Ongeveer de helft van het veld huurt een E30; de deelnemers met een eigen auto sleutelen veelal zelf.”
Het materiaal mag intussen wel legendarisch heten: BMW’s onverwoestbare E30 uit de jaren tachtig, specifiek de 325i. “Tweedeurs, vierdeurs, Touring, het maakt ons niet uit wat je meebrengt. Ja, geen Cabrio, dan ga je maar bij de Mazda’s racen. De auto moet minimaal 1075 kg inclusief coureur wegen en het maximale motorvermogen ligt op 170 pk. Als je lagerschalen en zo deugen, dan red je dat wel. Het reglement biedt vrijheid in veren, schokdempers, wagenhoogte en differentieel, dus een sper mag je gerust monteren. Camberplates ook, trouwens. De uitlaat dient dan weer standaard te blijven.” Over de onderdelenvoorziening hoort Ooijevaar weinig zorgelijke geluiden, ondanks de respectabele leeftijd van de E30’s. “Soms moet je je redden met imitatie of op de sloop gaan zoeken en bij BMW weten ze inmiddels de prijzen wel, maar het zal niet gauw problemen opleveren om iets te vinden. De auto’s zelf, dat is een ander verhaal, die worden zeldzaam en duurder. Vroeger kreeg je er nog weleens een toegeschoven voor een fles wijn en een gulden, maar die tijd ligt achter ons. Wat deze BMW’tjes leuk maakt in competitie? Hun brutale karakter en de leerzaamheid; ze doen lekker wat ze zelf willen. Maak je een foutje, dan word je gelijk afgestraft.
Echt de ouderwetse manier van racen.”